Elvis Peeters' publieke leven heeft altijd in het teken gestaan van woorden. Dat was al zo als zanger en tekstschrijver van het ter ziele gegane legendarische Nederlandstalige collectief Aroma di Amore. Daarna ontwikkelt hij zich als een echte artistieke duizendpoot, die zich niet laat vastpinnen op één enkel genre. Hij legt zich niet alleen toe op muziektheater, maar publiceert sinds 1990 ook theater, verhalen, een roman, een libretto, kinderboeken en hoorspelen.
Na Spa (1998) verschijnt nu een tweede roman van zijn hand. Met De ontelbaren heeft Elvis Peeters geen vrijblijvend boek geschreven. De migratierealiteit aan het begin van deze eeuw is voor hem de aanleiding tot een asgrauw toekomstvisioen. Het rijke Westen krijgt in de roman plotseling letterlijk af te rekenen met miljoenen vluchtelingen. De heersende ingebeelde luxe-angst verandert hier in een groteske realiteit. Door die uitvergroting duwt de schrijver je met de neus op de zieke werkelijkheid. Het geweten geschopt, zoveel is zeker.
In deel één doolt een naamloze verteller uit het Oosten over land richting zee. "Ik was voorzichtig, bewoog niet, terwijl ik in gedachten de weg aflegde die voor me lag, want in geen geval wou ik terug. In tegenstelling tot wat de vrijheid, die er ook voor mij is, zou doen vermoeden ging ik niet waar ik wilde: ik moest me houden aan door anderen afgebakende paden." Dat het niet om een plezierreisje gaat, mag dan al duidelijk zijn. Het geheel baadt in een beklemmende en donkere sfeer. Mensen en plaatsen krijgen in dit eerste deel bewust geen naam, wat de vervreemding alleen maar groter maakt. De nadrukkelijke zintuiglijke observaties van de verteller zorgen ervoor dat de somberheid en desolaatheid uitermate voelbaar worden. Vooral het reukorgaan krijgt het in deze hongerige en verpauperde werkelijkheid hard te verduren.
Inhoudelijk doet de auteur zijn best om deze proloog ook mysterieus en daardoor 'vreemd' te maken. Bizarre tekens en onduidelijke ontmoetingen. Gevechten zonder helder motief of reden. De dubieuze en soms weinig flatterende verhouding van de ik met een doofstomme prostituee. Zijn enige echte missie is om dit land/continent te ontvluchten en uiteindelijk weet hij met duizenden lotgenoten in te schepen in een wrak in de haven. Dat weinig comfortabele lot heeft hem wel zijn geld, zijn vrouw en heel wat waardigheid gekost: "Mijn hoofd murw van het dreunen van de turbines, dof van de stank, olie, braaksel, diarree, zweet, pis, bestorven adem, rotte groenten, rottend fruit, de opsomming alleen al, suf van het nutteloze denken: geen zinnige gedachte reikte verder dan een punt van de boeg." Na die helse overtocht belandt hij in een kamp op het strand van het beloofde land. En daar voltrekt zich de nachtmerrie van Fort Europa: "We voelden het, de zenuwachtigheid, het ongeloof, een vierde schip, overstemd door het gebrul van de vrachtwagens, de helikopters, het onafgebroken aanspoelen van de zee en de wrakken, de volgende golf mensen, zoals wij, zoals zij, zoals jullie, die over het strand werd uitgebraakt. Ze kwamen handen te kort om ons aan wal te brengen, om ons tegen te houden. Een vijfde schip."
In het tweede deel verruilen we het 'vreemde' oord voor een heel Vlaams aandoende setting en verschuift het perspectief naar enkele dorpsbewoners. Zij zien de niet te stelpen toevloed van vluchtelingen met lede ogen aan. In het begin althans, als het besef en de omvang van de feiten nog niet echt zijn doorgedrongen. Maar al snel loopt het uit de hand en wordt hun leven onherroepelijk ontwricht. Het schrikbeeld van vele Vlaamse stemmers wordt in deze roman bewaarheid: "Wat we hadden gekregen was de voorhoede die in onze parken en op onze pleinen neerstreek, in onze bushokjes sliep, in scholen en tenten werd opgevangen, nu kwam de hoofdmacht, miljoenen en miljoenen over alle grote wegen in het Westen, het vrachtverkeer viel stil, forenzen konden niet op hun werk komen, formulieren werden niet ingevuld, orders niet gegeven, het ging te snel, hoe traag de meute ook vorderde, en ze waren met te veel, te veel."
Elvis Peeters slaagt er via deze fictieve, bijna apocalyptische uitvergroting van de realiteit in om de zere plekken van onze huidige westerse maatschappij pijnlijk bloot te leggen. Als de vluchtelingen een deel van de rijke westerse koek meestal vreedzaam maar wel dwingend komen opeisen, moeten de bewoners lijdzaam toekijken: bomen worden gerooid, bossen bewoonbaar gemaakt, huizen ingenomen, groente en vee verdwijnen in de hongerige monden. Peeters doet dat uiterst suggestief, dikwijls geloofwaardig en soms glashelder: "De vreemdelingen liepen er vredig bij, ze wisten dat ze zochten, dat ze zouden vinden en dat ze het zouden krijgen, ze zagen het met eigen ogen dat het allemaal aanwezig was, dat wij het probeerden te verbergen, maar dat ons daarvoor het geduld ontbrak, dat wij hetzelfde wilden als zij, dat het enige verschil was dat wij het al bezaten en als de dood waren het te verliezen en het daarom hardnekkiger vastklampten, zodat hoe meer we het loochenden hoe meer het ons verraadde."
Wanneer de exponentieel aangegroeide bevolking een serieuze bedreiging vormt voor het zich in haar luxe wentelende Europa, wordt het leger op gewelddadige en bloedige wijze ingeschakeld. Lokaal rijzen de burgermilities uit de grond en er wordt straffeloos geëxecuteerd dat het een lieve lust is: "Uit een zijstraat kwam een vuilniswagen gereden. Aan alles was gedacht. 'Ze blijven hier niet liggen stinken.' Achter de wagen liepen vier mannen, gehandschoend, ze namen de twee aan twee de lichamen bij de armen en benen, slingerden ze in de laadbak. Om de tien of elf lijken werd de pers in werking gezet. Hij kon het gruizelige breken van de schedels, wervels, het knappen van spieren horen, voor hij de deur achter zich dichttrok. De roestrode afdruk van zijn voetzool op de treden. Hij had in een plas bloed getrapt."
Dit tweede deel snijdt als omgekeerde parabel knap de migratiethematiek aan en stelt de ongelijke en oneerlijke verdeling van de rijkdom in de wereld demonstratief en scherp aan de kaak. Toch heeft dit deel soms een beetje te lijden onder de overdrijvingen en de karikaturale -- zij het zeker niet eenzijdige -- portretteringen van de 'locals' en nieuwe inwijkelingen. Want ook al gaat het de dorpsbewoners in de eerste plaats om het redden van have en goed, toch tonen ze -- tussen het krampachtig vastklampen aan de eigen verworvenheden en bezittingen door -- af en toe begrip voor de situatie van de vluchtelingen. Ze erkennen de ellende van de ander: "'Ja', zei hij, 'een ellende dat is het, voor ons, voor hen, maar voor hen is het gewoon, wij moeten het leren'". Ze zien dat hun bestaan bedreigd wordt en zijn zich er ten volle van bewust: "'Zij, wij? Hoe lang gaat dat verschil nog op?'" Als er onder de vluchtelingen iemand wordt gevonden die kan bemiddelen, legt ook hij de vinger op de open wonde en is zijn conclusie even simpel als realistisch: "het is niet jullie probleem, niet hun probleem, niet mijn probleem, het is ons probleem allemaal."
Al trekken sommigen zich gewapend terug in streng bewaakte woonwijken, waar ze veel geld neertellen voor zogenaamde rust, uiteindelijk is het voor de meesten duidelijk dat er tegen deze onstuitbare migratiegolf niks te beginnen valt: "Ergens moest een verklaring zijn, een fundament, een reden, een doel voor de komst van deze mensen: je wou niet zomaar met je kop tegen een muur lopen. Maar verder dan je eigen muren kwam je niet, ten slotte, gaf je toe. Uiteindelijk wachtte je af, onderging je de gebeurtenissen zoals ze zich aandienden, had je geen enkel verhaal tegen het hunne."
In het epiloogachtige en summiere derde deel stappen we opnieuw in de voetsporen van de naamloze verteller -- of is het een andere? Samen met medevluchtelingen tracht hij geruisloos op te gaan in de uitdijende massa: "Voorbij het volgende huis, dacht ik, voorbij de volgende weg, voorbij de volgende horizon."
Jammer dat Elvis Peeters zijn ontluisterend toekomstvisioen en zijn scherpe, niets ontziende maatschappelijke analyse geen inhoudelijk en verhaaltechnisch sterk of geloofwaardig vervolg kan geven. Daarvoor breekt de vertelling te abrupt af en hangt het slot aaneen van wazige suggesties en al te nadrukkelijke symboliek. Het ontbreken van enig fundament of oorzaak voor de immense volksverhuizing tast trouwens af en toe de authenticiteit van deze aparte roman behoorlijk aan. Peeters haalt misschien niet altijd het niveau van enkele van zijn prachtige, bevreemdende en stilistisch verfijnde kortverhalen -- die o.a. verzameld werden in zijn bundel Calvados (2001) --, desalniettemin zorgt deze doordachte en onheilspellende literaire fantasie voor de nodige hoogtepunten. De gedurfde dissectie van onze westerse maatschappij, de kritische beschouwingen over ons elitair en vals democratisch systeem en de genadeloze confrontatie met de harde realiteit maken van De ontelbaren een knappe en geëngageerde roman. Dit kritische en unieke geluid in de Nederlandstalige letteren verdient vele lezers. [Jan Bettens]
Verberg tekst